Información general (algemene informatie)
Het Spaans is een wereldtaal. Meer dan 400 miljoen mensen spreken Spaans.
Het wordt dan ook gesproken op vier van de vijf continenten:
– Europa – Spanje
– Amerika – Mexico tot Argentinië / Chili
– Afrika – Equatoriaal Guinea
– Azië – Filipijnen
Sinds 1978 heeft Spanje vier officiële talen:
1. Castiliaans = castellano
Dit is wat wij Spaans noemen. Het is van oudsher de taal die aan het Spaanse hof werd gesproken.
In heel Spanje en ook in Latijns-Amerika wordt Castiliaans gesproken.
2. Catalaans = catalán
Deze taal is een mengeling van Catalaans en Frans.
Het wordt gesproken in de oostelijke kustregio’s; Catalonië en Valencia.
3. Galisisch = gallego
Deze taal is een mengeling van Catalaans en Portugees.
Het wordt gesproken in het gebied dat boven Portugal ligt; de regio Galicië.
4. Baskisch = vasco
(Euskera in het Baskisch) Deze taal lijkt op geen enkele andere bestaande taal.
Het wordt gesproken in Baskenland, een regio die aan de westkust ligt, grenzend aan Frankrijk.
El alfabeto (het alfabet)
Het Spaanse alfabet heeft dertig letters, dus vier meer dan het Nederlandse alfabet:
a a
b be
c ce
ch che
d de
e e
f efe
g ge
h hache
i i
j jota
k ka
l ele
ll elle
m eme
n ene
ñ eñe
o o
p pe
q cu
r erre
rr erre doble
s ese
t te
u u
v uve
w uve doble
x equis
y i griega
z zeta
La pronunciación (de uitspraakregels)
– b en v klinken als een b
– c voor een -a, -o, -u of een medeklinker wordt als k uitgesproken.
c voor een -e of -i klinkt als th in het Engelse woord “thing”.
– ch wordt uitgesproken als tsj in cha-cha-cha.
– g voor een -a, -o, -u of een medeklinker wordt uitgesproken als de g in het Engelse woord good.
g voor een -e of -i klinkt als de g in het Nederlandse woord Gerard.
– h wordt niet uitgesproken.
– j klinkt als g in het Nederlandse woord Gerard.
– ll is één klank (één letter) en klinkt als j. (Oefen maar met het woord mi-ljoen.)
– ñ klinkt als nj in het Franse woord cognac. (Oefen maar met het woord ora-nje )
– rr moet extra rollen. Je tong achter je voortanden laten trillen.
– z klinkt als th in het Engelse woord thing.
La acentuación (de klemtoon)
– woorden die eindigen op een klinker, n of s, hebben de klemtoon op de voorlaatste lettergreep:
Es-pa-ña, Ar-gen-ti-na, Car-men, Hon-du-ras
– woorden die eindigen op een medeklinker (behalve n of s), hebben de klemtoon op de laatste
lettergreep: Ma-drid, Gi-bral-tar
– een klemtoon die niet valt onder bovenstaande regels, wordt aangegeven met een accent:
Mé-xi-co, A-mé-ri-ca, Pe-rú
– alle vragende voornaamwoorden hebben altijd een accent: cómo (hoe), qué (wat), dónde (waar),
cuándo (wanneer), cuánto (hoeveel), cuál (welke), quién (wie)
Contar (tellen)
1 uno
2 dos
3 tres
4 cuatro
5 cinco
6 seis
7 siete
8 ocho
9 nueve
10 diez
Saludar y presentarse (begroeten en jezelf voorstellen)
Buenos días (+ 05.00-14.00 uur) Goedemorgen
Buenas tardes (+ 14.00-21.00 uur) Goedemiddag
Buenas noches (+ 21.00-05.00 uur) Goedenavond
Hola, ¿Qué tal? Hallo, hoe gaat het?
Muy bien ¿y tú? Heel goed, en met jou?
¿Cómo está usted? Hoe gaat het met u?
Bien, gracias ¿y usted? Goed, dank u wel, en met u?
Mucho gusto Prettig kennis te maken
Me llamo Marisa Ik heet Marisa
Vivo en Barcelona Ik woon in Barcelona
Trabajo en un colegio Ik werk op een school/college
¿Cómo te llamas? Hoe heet jij?
¿Cómo se llama usted? Hoe heet u?
¿Dónde vives? Waar woon jij?
¿Dónde vive usted? Waar woont u?
¿Dónde trabajas? Waar werk jij?
¿Dónde trabaja usted? Waar werkt u?
Adiós Tot ziens
Hasta pronto Tot gauw / Doei!
Hasta la próxima vez Tot de volgende keer
Buen fin de semana Fijn weekend
Los ejercicios (de oefeningen)
1) Kent u al wat Spaanse woorden? Schrijf de Nederlandse betekenis er onder.
presidente fotógrafo
…………………………………….. ……………………………………..
familia restaurante
…………………………………….. ……………………………………..
tomate momento
…………………………………….. ……………………………………..
amigo fiesta
…………………………………….. ……………………………………..
2) Kent u er nog meer?
…………………………………….. ……………………………………..
…………………………………….. ……………………………………..
3) Vorm een dialoog met onderstaande zinnen. Zet ze in de juiste volgorde.
- ¿Vives en Barcelona? 1………………………………………
2. Me llamo Claudia. Mucho gusto 2………………………………………
3. Hola, me llamo Marisa. 3………………………………………
4. No, vivo en Madrid. 4………………………………………
5. Y tú, ¿cómo te llamas? 5………………………………………
4) Weet u het nog?
- Hoe begroet je iemand op de volgende tijdstippen?
07.00 uur ……………………………………..
15.00 uur ……………………………………..
22.00 uur ……………………………………..
- Kunt u zichzelf voorstellen?
MUCHAS GRACIAS Y ADIÓS